Na Dees De Bruyne, (Dr. Guislainmuseum tot 31/5, en hier besproken in maart) is er nu een tweede tentoonstelling met werken van een eveneens miskende kunstenaar. Hij is eveneens Gentenaar en tijdgenoot van tal van andere Gentse kunstenaars, hoewel er toen van een echte kunstscène geen sprake was; Gentenaars zijn nogal gesloten en individualisten. Wat het dichtst bij een Gentse kunstscène kwam, was de galerie Vyncke-Van Eyck, de enige galerie, en verzamelplaats, voor de nogal traditionele smaak.
In de werken van Camille D’Havé vindt men invloeden van zijn leermeester, Jos Verdegem, en hij blijft die stijl trouw, ondanks de opkomst van pop-art en conceptuele kunst. Hij blijft bij het magisch realisme, gecombineerd met surrealisme, een sprookjeswereld als het ware. Bezoekers die de tentoonstelling van Carll Cneut in de St Pietersabdij hebben gezien, zullen een zekere gelijkenis vinden tussen de twee kunstenaars, het fantastische bij zowel dieren als mensen.
Roger Raveel, één van zijn medeleerlingen (net zoals de ook miskende Gentse kunstenares Francine Somers) in de klas van J. Verdegem, slaat wel een volledige nieuwe weg in en schrijft, in een brief aan H. Claus, “Een oplossing als D’Havé vind ik ook maar een halve oplossing.”
De eerste zaal van de tentoonstelling toont een aantal panelen waarop D’Havé zijn eigen visie weergeeft van Blauwbaard: Blauwbaard, gevangen door een aantal vrouwen, gefolterd en in stukken gezaagd. Dit herinner ik mij als decoratie in een kroeg op de Pensmarkt in Gent. En ook de figuur van D’Havé, lopend in Gent, gehuld in zijn lange wijde mantel zit nog in mijn geheugen.
D’Havé, de Jeroen Bosch van de vorige eeuw, was geen vernieuwer en dus komt hij, net zoals D. De Bruyne, niet voor in de kunstgeschiedenis zoals die toen, en nog vandaag, geschreven wordt. Beiden waren een beetje de “peintres maudits” van hun tijd. Kortom, de tentoonstelling verdient niet alleen een omweg maar zelfs een verplaatsing, en niet alleen voor de rasechte Gentenaars.
De mededeling van het museum
Camille D’havé (1926-1980)
Het surrealisme is bij de generatie die jong was na WO II in de belangstelling gebleven. Camille D’Havé is hier een voorbeeld van. Dat hij zich van zijn interesse voor het surrealisme bewust was, lezen we in een brief aan Hugo Claus van Roger Raveel, D’havé’s studiegenoot in de klas van Jos Verdegem op de Gentse Academie. Hierin schrijft Raveel: “Een andere losse indruk is dat de jongeren die achter die mannen (Matisse, Ernst, Dali, De Chirico) lopen het niet meer zo goed zullen doen als zij.” Tot die jongeren rekent hij D’havé en besluit “Een oplossing als D’Havé vind ik ook maar een halve oplossing.” Raveel vindt zijn eigen oplossing uiteraard een volledige, maar uit die uitlating wordt duidelijk dat D’havé sprak tegen zijn medekunstenaars over de surrealisten die hem boeiden.
D’havé was geen estheet die ‘mooie’ schilderijen wilde maken. Hij probeerde er wel kracht in te leggen. Vaak met succes. Hij toont ons een vrij bizarre wereld met een aantal vaak terugkerende beelden, zonder zeer duidelijke betekenis. Op het eerste gezicht vrij amusant, speels, prettig van combinaties. Kortom, fantasie op zijn best, een sprookjeswereld zoals deze van Alice in wonderland. De beeldkeuze zelf heeft al een diepere betekenis. Ze verwijst naar de volkscultuur of noem het cultuur van de onderdrukte mens. Naast de Geschiedenis en de Ideologieën van de Groten zijn er ook nog de daadwerkelijk doorvoelde levensfilosofieën van de kleine man, die lacht met de omgekeerde wereld. Volkscultuur is een lachcultuur.
D’havé schetst ons in zijn werk het volgende wereldbeeld. De mens is een mislukt, dus belachelijk, en tot de ondergang gedoemd wezen (de val, het puin,…). In zijn onstuitbare pogingen om zijn idealen (vogels, windmolen, Icarus, sprong over het varken,…) te realiseren mislukt hij voortdurend, niet doordat het verkeerd is de werkelijkheid te verrijken door er iets beters tegenover te stellen, maar omdat zijn idealen steeds maar illusies blijken te zijn (papieren vogels, aprilvissen, roze olifantjes, sterren,…). Toch wordt de mens niet wijzer uit zijn mislukkingen. Gedreven om een illusie-ideaal te realiseren, gaat de mens aan zijn eigenlijke zin (cfr. onschuld van de kinderwereld) voorbij. In naam van de vrede wordt oorlog gevoerd (Biafra, mon amour). Want de mens is overmoedig. De overmoed van de mens is gelegen in de verwarring tussen middelen en doelen. Techniek als middel om de leefbaarheid van de mens te verhogen wordt doel op zich (Val van Icarus). In de productieroes wordt vergeten dat het om de leefbaarheid van de mens gaat. De mens wil de natuur beheersen, overheersen, onderdrukken, maar vergeet dat hij zelf natuur is, met de gevolgen van dien. D’havé heeft nochtans sympathie voor de zichzelf overtreffende enkeling. De dubbelzinnigheid van zijn dierensymboliek wijst in die richting. Doorheen zijn hele oeuvre wordt steeds de relatie mens-dier gelegd. De mens die zijn dier-zijn als oorsprong maar ook als feitelijkheid wenst te boven te komen. In beide mislukt hij voortdurend. In deze relatie stelt D’havé het dier soms voor als mens of als ‘beter’ dan de mens. Bij andere gelegenheden stelt hij de mens voor als dier of verwijzend naar zijn dierlijkheid, zijn kuddekarakter.
In het spoor van zijn leermeester en geestelijke vader, Jos Verdegem, heeft hij met relatief eenvoudige beelden een aantal aspecten van de mens blootgelegd, met bijtende ironie, maar ook met tedere empathie. Verdegem is de vertolker van de melancholie. Bij D’havé krijgt deze melancholie vaak het masker van de lachende sater. De spottende levensstijl van Verdegem is verder blijven leven in de artistieke uitbeelding van D’havé.
Camille D’havé & La Relève is de eerste monografie ooit over de schilder.
Dit boek toont een zestigtal werken van zijn hand en confronteert die ook met schilderijen van de La Relève-kunstenaars, onder wie Roger Raveel en Jan Burssens. “Een verbeeldingsrijke realist”, noemt auteur Willem Elias D’havé – doelend op de vreemde creaturen en fantasietaferelen die zijn werken kenmerken, maar ook op de boodschap over mens en wereld die hij ermee poneerde. Want dat is het grote thema van de kunstenaar: de mens als een tot falen gedoemd wezen. Naast de bijdragen van Elias vindt u ook teksten van onder meer Pjeroo Roobjee en Hugo Claus.
Camille D’havé & La Relève is een uitgave van Lannoo
128 pag. – ISBN 9789401428071
34,99 euro te verkrijgen in de Zebrastraat
Willem Elias (° 1950) is doctor in de Wijsbegeerte aan de VUB en decaan van de faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen. Hij is ook kunstcriticus en onder meer lid van de International Association of Art Critics (AICA) en van de Museumvereniging International Council of Museums (ICOM). Daarnaast is hij voorzitter van het Hoger Instituut voor Schone Kunsten (HISK) en van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten (KVAB).
La Relève (1948-1950)
———————————–
Om het beginwerk van D’havé te situeren wordt er paraIel een kleine tentoonstelling geörganiseerd met de kunstenaars die samen D’havé in I948 de groepering “La Relève” stichtten, nl. Jan Burssens, Frans Piens, Jan Saverys, Roger Raveel, Victor van der Eecken, Elsa Vervaene, Pierre Vlerick en Marcel Ysewijn De naam van deze groep jonge turken, ‘de aflossing’, is niet mis te verstaan: zij beschouwden zichzelf als diegenen die na de Vlaamse expressionisten aan bod moesten komen. Zij hadden niet echt een gemeenschappelijk artistiek motto, behalve dan het verlangen om vernieuwend te zijn. De meesten kenden elkaar vanuit de Gentse Academie. Zij zochten middelen om hun werk te kunnen tentoonstellen. De tentoonstellings- en tevens ontmoetingsplaatsen waren de Cercle Artistique en de galerie Vyncke-van Eyck.
Het is mijn overtuiging dat de kunstenaarsgroep La Relève een gelijkaardige rol gespeeld heeft in Gent als de Jonge Belgische Schilderkunst in Brussel. Er was ook een theoreticus in de buurt. De Franse kunstfilosoof Henri Maldiney gaf geregeld gastlessen – vooral over het kleurgebruik – die door veel kunstenaars gevolgd werden. Jos Verdegem speelde dezelfde rol voor Gent als Jean Brusselmans deed voor de Jonge Schilderkunst in Brussel, nl. deze van gerenommeerd meester die de weg toonde naar de vernieuwing. Maar La Relève had geen zakenlui achter zich. De bekendste toenmalige Gentse galerie Vyncke-Van Eyck was galerie Apollo niet.
Willem Elias
PRACTISCH
ZEBRASTRAAT
Zebrastraat Gent
België
0471/31 00 01
wo/me – zo/di : 14 -18
Toegansprijs: € 2.5