Autant j’adore le travail d’André Kertész, autant j’ai été déçu par cette expo somme toute très didactique. J’avais espéré que les suites de négatifs exposés seraient en rapport avec des pièces maîtresses du photographe et que – dans le cas contraire – on aurait au moins le plaisir de pouvoir admirer quelques-unes de ses photographies mythiques. Mais nenni, rien de tout cela. Il y a en effet une belle série de séquences au travers desquelles on peut comprendre la démarche de Kertész et ,vu sous cet angle, cette expo reste bien sûr très intéressante pour des amateurs pointus et des écoles de photographie mais ne soulèvera pas l’enthousiasme des grandes foules.
Plus intéressante était la salle consacrée à BERNARD PLOSSU. Ce photographe qui manie son appareil de photo comme les cinéastes de la nouvelle vague maniaient leur camera, nous surprend ici par l’ajout de la couleur. Peu de photographes qui travaillent traditionnellement en noir et blanc réussissent le passage à la couleur, mais Plossu a trouvé la parade en utilisant le procédé Fresson. Je vous ennuierai pas avec une description technique mais le procédé donne une véritable magie et une brutalité poétique aux couleurs. Pour le reste le musée vaut la visite pour sa collection permanente extraordinaire. Pour vous y rendre, ne programmez pas votre GPS sur une l’adresse de Charleroi mentionnée sur le site, mais utilisez Mont sur Marchiennes. Sinon vous risquez de vous trouver au diable vauvert et dix kilomètres de ruelles Carolos en prime.
Le Musée écrit:
A propos de André Kertész. Marcher dans l’image
Le regard d’Andre? Kerte?sz a ouvert des chemins nouveaux dans la photographie du XXe sie?cle. Amateur inspire? a? dix-huit ans, artisan des recherches optiques de la Nouvelle Vision a? vingt-huit ans, de?fricheur des enjeux me?diatiques du reportage a? trente-six ans, il a largement contribue? a? l’e?volution du me?dium. Si plusieurs ge?ne?rations de ses confre?res sont retourne?es a? ses images et se sont nourries de sa de?marche c’est surtout parce qu’il est celui qui, sans effet ni e?talage, a de?montre? la possibilite? de poursuivre une œuvre sereine tout au long d’une vie de photographe, a? l’e?cart des courants et en marge des commandes, en laissant libre cours aux fla?neries du regard.
Ne? a? Budapest en 1894, Kerte?sz s’est installe? a? Paris entre 1925 et 1936 avant de partir vivre a? New York, ou? il meurt en 1985. « Ah, Kerte?sz – nous lui devons tous beaucoup », de?clarait Henri Cartier-Bresson de?s 1962. « Plus peut-e?tre que tout autre photographe, il a compris l’esthe?tique particulie?re de l’appareil portatif et l’a rendue manifeste », pre?cisait John Szarkowski, conservateur du Museum of Modern Art de New York, en 1973.
De nombreux historiens ont reconnu depuis en Kerte?sz le « pe?re de la photographie au 24 x 36 mm » mais aucune e?tude n’est venue distinguer les cliche?s qui, entre 1929 et 1936, marquent les de?buts de sa pratique du Leica, appareil novateur avec lequel il initie des de?ambulations photographiques qui renouvellent son intelligence de la prise de vue.
A? la fin de sa vie, Kerte?sz a rendu l’ensemble de ses images accessible a? travers le don a? la France de ses ne?gatifs. A? partir d’une recherche minutieuse mene?e sur ses pellicules originales, conserve?es aujourd’hui par la Me?diathe?que de l’architecture et du patrimoine, cette exposition tente d’honorer son legs et de conter ce moment singulier ou? la rencontre entre un homme et un appareil permet a? la photographie de se de?couvrir une vocation alors inexplore?e : recueillir sur le trottoir l’attention qui nous relie les uns aux autres.
Bernard Plossu est un familier du Musée de la Photographie. Il y a exposé en 2007 So long, rappelant son existence aux Etats-Unis dans les années 1970-80 et en 2011 sa mission photographique sur Charleroi, inaugurant un cycle de missions sur la ville confiées à cinq auteurs. Photographe français parmi les plus importants et les plus influents, il a effectué depuis 1980 jusqu’à aujourd’hui de nombreux voyages en Belgique au cours desquels des photographies en noir et blanc ont été prises en passant, « l’air de rien », à Anvers, à Gand, à la côte, à Bruxelles, à Liège, à Charleroi… en ville ou à la campagne.
Dans le livre Plossu, La Belgique l’air de rien qui accompagne l’exposition, Bernard Marcelis, historien et critique d’art, analyse son travail : « Ses images sont faites de perspectives ouvertes ou fermées, d’horizons immenses, de routes fragmentées, de tunnels et de passages, de plans superposés engendrés par les photos prises au travers des fenêtres d’un train, des vitres d’une voiture, du pare-brise d’un camion ou encore des baies vitrées d’un café ou de ses grands miroirs. Elles possèdent une dimension cinématographique, avec leurs travellings suggérés par les câbles des caténaires tracés en parallèle, les rythmes verticaux dessinés par des pylônes ou autres lampadaires. Des compositions architecturales involontaires (le métro de Charleroi) ou parfaitement maîtrisées (la gare des Guillemins de Calatrava à Liège) viennent structurer certaines compositions. Comme toujours la lumière joue un rôle crucial, particulièrement celle entre chien et loup, quand l’encore pâle lueur des phares des voitures se démultiplie sur les chaussées rendues glissantes par la pluie […] ».
Nombre de ses photographies en noir et blanc ont été imprimées selon le procédé Fresson, une technique de tirage pigmentaire quadrichrome à laquelle Plossu est attaché, offrant des couleurs au « plat pays ».
Place des Essarts,
6032 Charleroi (Mont-sur-Marchienne)
10-18 Fermé le Lundi
7 €
Hoezeer ik dol ben op het werk van André Kertész, zozeer was ik teleurgesteld over deze toch vrij didactische tentoonstelling. Ik had gehoopt dat de getoonde reeksen negatieven betrekking zouden hebben op de meesterwerken van de fotograaf en dat we tenminste het genoegen zouden hebben enkele van zijn legendarische foto’s te kunnen bewonderen. Maar nee, niets van dat alles. Er is inderdaad een mooie reeks sequenties waardoor we de aanpak van Kertész kunnen begrijpen en vanuit deze hoek bekeken blijft deze tentoonstelling natuurlijk zeer interessant voor gespecialiseerde amateurs en fotografiescholen, maar bij het grote publiek zal het geen enthousiasme opwekken.
Interessanter was een zaal gewijd aan BERNARD PLOSSU. Deze fotograaf die zijn camera hanteert zoals de filmmakers van de ‘nouvelle vague’ hun camera hanteerden, verrast ons hier met de toevoeging van kleur. Weinig fotografen die traditioneel in zwart-wit werken, schakelen met succes over op kleur, maar Plossu vond de oplossing door gebruik te maken van het Fresson-principe. Ik zal u niet vervelen met een technische beschrijving, maar het proces geeft een echte magie en een poëtische brutaliteit aan de kleuren. Uiteraard is het museum een bezoek waard vanwege zijn buitengewone permanente collectie. Om er te geraken, programmeer je GPS niet op een adres in Charleroi dat op de site vermeld staat, maar gebruik Mont sur Marchiennes. Anders loop je het risico dat je in een godvergeten buurt terecht komt …
Het museum schrijft:
De blik van André Kertész heeft nieuwe wegen geopend binnen de fotografie van de XXste eeuw. Als geïnspireerde amateur op achttien jaar, vakman wat betreft de optische zoektochten van de Nieuwe Visie op achtentwintig jaar, wegbereider van de mediauitdagingen van de reportage op zesendertig jaar, heeft hij ruim bijgedragen tot de evolutie van het medium. Wanneer meerdere generaties van zijn confraters teruggekeerd zijn naar zijn beelden en zich gevoed hebben met zijn werkwijze, is het voornamelijk omdat hij degene is die, zonder effect of show, de mogelijkheid aangetoond heeft om, tijdens een leven als fotograaf, een sereen werk na te streven, terzijde van de stromingen en in de marge van opdrachten, terwijl hij de vrije loop laat aan het flaneren van de blik.
In 1894 geboren in Boedapest, verblijft hij tussen 1925 en 1936 in Parijs alvorens zich te vestigen in New York, waar hij in 1985 overlijdt. “Ah, Kertész – wij zijn hem veel verschuldigd”, verklaarde Henri Cartier-Bresson vanaf 1962. “Meer misschien dan elke andere fotograaf heeft hij de aparte esthetiek van het draagbare fototoestel begrepen en deze zichtbaar gemaakt”, preciseerde John Szarkow-ski, conservator ven het Museum of Modern Art in New York, in 1973. Sindsdien heb- ben talrijke historici in Kertész de “vader van de fotografie in 24 x 36 mm” erkend, maar geen enkele studie is ertoe gekomen de negatieven uit elkaar te houden die, tussen 1929 en 1936, het begin markeren van zijn gebruik van de Leica, het vernieuwend toe-stel waarmee hij zijn fotografische wandelingen, die zijn begrip van de opname vernieuwen, aanvangt.
Op het einde van zijn leven heeft Kertész het geheel van zijn beelden toegankelijk gemaakt via een gift van zijn negatieven aan Frankrijk. Vertrekkend van een minutieus onderzoek van de originele negatieven, die vandaag geconserveerd worden door de “Médiathèque de l’architecture et du patrimoine”, tracht deze tentoonstelling zijn erfenis te honoreren en dat unieke moment te vertellen waarop de ontmoeting van een man en een fototoestel de fotograaf toelaat een tot dan onbekende roeping te ontdekken: op het trottoir de aandacht opvangen die ons met elkaar verbindt.
Bernard Plossu is een bekende van het Musée de la Photographie. In 2007 heeft hij er So long tentoongesteld, wat zijn verblijf in de Verenigde Staten in de jaren 1970-1980 in herinnering bracht. En in 2011 zijn fotografieopdracht over Charleroi, wat een cyclus opdrachten over de stad, toevertrouwd aan vijf auteurs, inluidde.
Hij is een Franse fotograaf die gerekend wordt tot de belangrijkste en invloedrijkste fotografen. Sinds 1980 tot op vandaag heeft hij talrijke reizen in België ondernomen, waarbij zwartwit foto’s “en passant”, “onopvallend”, werden genomen in Antwerpen, in Gent, aan de kust, in Brussel, in Luik, in Charleroi… in de stad en op het platteland.
In het boek Plossu, La Belgique l’air de rien dat de tentoonstelling vergezelt, analyseert historicus en kunstrecensent Bernard Marcelis zijn werk : “Zijn beelden zijn opgebouwd uit open of gesloten perspectieven, immense horizonten, gefragmenteerde wegen, tunnels en passages, op elkaar gestapelde vlakken, gegenereerd door de foto’s genomen door de ramen van een trein, door autoramen, de voorruit van een vrachtwagen of ook nog de raampartijen van een café of zijn grote spiegels. Zij bezitten een cinematografische dimensie met hun travellings die gesuggereerd worden door de parallel getrokken kabels van de bovenleidingen, de verticale ritmes getekend door pylonen of andere lantaarnpalen. Ongewilde architecturale composities (de metro van Charleroi) of perfect beheerste (het station van de Guillemins van Calatrava in Luik) structureren bepaalde composities. Zoals steeds speelt het licht een cruciale rol, vooral de schemering, wanneer het nog vale schijnsel van de autolampen zich verveelvoudigt op de door de regen gladde wegen (…)”.
Heel wat van zijn zwart-wit foto’s werden geprint volgens het Fresson procedé, een pigmentdruk in vier kleuren waaraan Plossu gehecht is en dat kleur brengt in “le plat pays”.
Place des Essarts,
6032 Charleroi (Mont-sur-Marchienne)
10-18 Maandag gesloten
7 €