Voor God & Geld: De Gouden tijd van de Zuidelijke Nederlanden – de vorige tentoonstelling in het Caermersklooster in Gent was een verheerlijking van de Zuidelijke Nederlanden in de middeleeuwen. Deze prachtige tentoonstelling was een toonbeeld van hoe een hedendaagse tentoonstelling altijd zou moeten gebracht worden: creatief, levendig, multidisciplinair.
De Katoen Natie en haar stichting Phoebius brengen nu een tweede luik aan de verheerlijking van de Zuidelijke Nederlanden: OER De Wortels van Vlaanderen.
Hopelijk zal de stad Gent, die binnenkort eigenaar wordt van het gebouw, hier een derde luik aan breien,
De Katoen Natie en haar stichting Phoebius brengen nu een tweede luik aan de verheerlijking van de Zuidelijke Nederlanden: OER De Wortels van Vlaanderen.
Hopelijk zal de stad Gent, die binnenkort eigenaar wordt van het gebouw, hier een derde luik aan breien, maar mag ik daar grote vraagtekens bij plaatsen ?
De periode die nu in de spotlights staat is het einde van de XIXe en het begin van de XXe eeuw en Vlaanderen is hier nogal letterlijk te nemen, want het gaat hier vooral over kunstenaars van Oost- en West-Vlaanderen.
Héél uitzonderlijk heb ik voor de vorige tentoonstelling een beoordeling van 5 harten gegeven en OER verdient, zonder enige twijfel, eveneens dit maximum. Want ook hier is het de combinatie van de getoonde werken en de prachtige scenografie die van deze expo een absoluut topevenement maakt.
Maar laten wij even de loftrompetten terzijde en de getoonde werken in de schijnwerpers plaatsen.
De kunstenaars uit de periode 1880 – 1930 komen ietwat in de verdrukking te staan, omdat de jongere generatie kapitaalkrachtigen, gesteund door de grote veilinghuizen – alhoewel het niet duidelijk is wie wie volgt – zich vooral gaan concentreren op de hedendaagse kunst. Hierin ook gevolgd door een aantal kleine en grote galerieën (een galeriehouder wist mij te zeggen dat de Latemse school op sterven na dood was). Het is inderdaad juist dat op de belangrijkste kunst en antiekbeurs van België, de Brafa, meer hedendaagse kunst wordt getoond dan Vlaamse impressionisten en expressionisten. Populisme is niet alleen te vinden in de politiek.
De impressionistische golf vertrekt voor een belangrijk deel uit Gent; wat niet verwonderlijk is, daar de stad in die periode de grootste textielindustrie van het vasteland heeft; met dank aan Lieven Bauwens die mechanische textielmachines vanuit Engeland naar hier smokkelde.
Latem is misschien niet de enige kunstgemeenschap van België, maar ze is wel de meest markante: het boerenleven en dan vooral de Leie met de omringende velden, hebben een enorme aantrekkingskracht op een hele generatie kunstenaars.
OER gaat over onze roots, over wat Vlamingen zo oer-Vlaams maakt, het gaat over de cultuur die je mee kreeg met de papfles. Voor een deel ligt die oer-cultuur in de boerengrond, aan de oevers van de Leie maar ook, tot spijt van wie het benijdt, bij de Nederlandstalige en ja, ook de Franstalige bourgeoisie.
Dit is het Vlaanderen die je te zien krijgt in deze tentoonstelling: met zijn grandeur, zijn fantastische kunstenaars, zijn kleine kantjes, zijn surrealisme; dit is mijn Vlaanderen: le plat pays qui est le mien.
De scenografie is, zoals reeds gezegd, prachtig en zeer creatief: het begint met een burgerinterieur, compleet met pronkmeubilair en een avondjurk; vervolgens komen de schilderijen van E. Claus en L. De Smet tussen de bomen en wij dan ondergedompeld worden in het atelier van G. Van de Woestyne. Hemelsblauwe muren brengen de beelden van G. Minne in een droomwereld om ons daarna te doen verdwalen in een sfeer van onrust en angst bij de werken van Spilliaert. Maar levensvreugde en burleske humor komen terug met J. Ensor en ook met de draaimolens van Tytgat. En dan is er nog Rik Wouters met een opmerkelijke hoeveelheid schetsen uit zijn schetsboekje .
Om het plaatje compleet te maken, wil ik u nog de catalogus van de tentoonstelling aanraden: een lijvig kunstboek met tekst en foto’s van top kwaliteit en tegen een schappelijke prijs voor dit soort uitgaven: € 45.
Wat zegt het museum
Vanaf de 19de eeuw wordt België een van de belangrijkste industriële naties van de wereld. Boeren worden arbeiders. Ze verlaten het platteland voor de stad, en hokken daar dicht op elkaar gepakt in stinkende beluiken. Fabrieksschoorstenen walmen dag en nacht. Geen wonder dat het heimwee naar het verloren boerenverleden steekt.
Kunstenaars als Emile Claus, Gustave Van de Woestyne, George Minne en Valerius De Saedeleer verlaten het vuile Gent. In de Leiestreek kunnen ze vrij ademen, en vinden ze echo’s van de verloren idylle. Elk op hun manier zoeken ze – bewust of onbewust – hun ‘roots’. De een vindt die in rijpe korenvelden, de ander in de bruegeliaanse poëzie van een winterlandschap of in het getaande gezicht van een boer. In hun schilderijen, beelden en tekeningen zweemt een soort collectieve essentie van wat Vlaanderen is. Een monumentale, complexloze en vaak bijna spirituele ode aan de streek en haar bewoners.
Maar ook buiten Latem wordt geschilderd. In Oostende schippert James Ensor tussen reële vissers en burleske fantasieën – want ook absurde humor blijkt typisch Vlaams. En bij het begin van de 20ste eeuw voelt Léon Spilliaert zich verloren in een steeds sneller veranderende wereld. En dan moet de oorlog nog beginnen.
De Eerste Wereldoorlog blijkt een breuklijn. Buitenlandse ballingschappen maken dat kunstenaars als Gust. De Smet, Frits Van den Berghe, Constant Permeke en Edgard Tytgat voeling krijgen met wat internationaal beweegt op de artistieke scène. Ook zij halen inspiratie uit het volkse leven en vullen deze aan met caféinterieurs, kermissen, circussen en variété. In de kunstwerken verwezen zij hun eigen emoties en creëren een hoogst persoonlijke blik op de toenmalige wereld.
Practisch
Vrouwebroersstraat 6, 9000 Gent
Open |
van 10 tot 18 uur
(toegang tot 17u)
|
Gesloten | maandag |
€ 10
Individuele bezoekers
€ 7
19 t.m. 26 jaar, +60 jaar
Groepen vanaf 10 personen
€ 0
Tot en met 18 jaar
Begeleiders van personen met een beperking
Houders van gelegitimeerde gidsen- en perskaart
Houders van Gent City Card en studentenkaart
Entre Dieu & l’Argent : l’Age d’Or des Pays-Bas Méridionaux – l’exposition qui vient de se terminer au Caermersklooster à Gand – glorifiait les Pays-Bas méridionaux au Moyen Age.
Cette magnifique exposition est le parfait exemple de ce que devrait être une exposition contemporaine : créative, dynamique et multidisciplinaire. La Katoen Natie et leur fondation Phoebius présentent un deuxième volet dans la glorification des Pays-Bas méridionaux : Origines. L’art en Flandre de 1880 à 1930. J’espère que la ville de Gand, bientôt propriétaire du Caermersklooster, y ajoutera un troisième volet, mais puis-je me poser de grandes questions à ce sujet ?
La période qui cette fois est mise à l’avant-plan, va de la fin du XIXe au début du XXe siècle et Flandre est à prendre au sens propre, car il s’agit principalement d’artistes de la Flandre Orientale et Occidentale.
Exceptionnellement j’ai donné 5 cœurs à l’exposition précédente et Origines mérite, sans aucun doute, ce même maximum. Car une fois de plus, la scénographie jointe à la qualité des œuvres montrées, font de cette expo un évènement de première qualité.
Mais oublions les trompettes de la renommée, et concentrons-nous sur les œuvres.
Les artistes de la période 1880-1930 sont quelque peu réduits à l’oubli, parce que la génération ayant les moyens, soutenue par les grandes salles de ventes – difficile à déterminer la relation de cause à effet – se concentre sur l’art contemporain. Un certain nombre de petites et grandes galeries suivent bien sur ce mouvement (un galeriste m’a certifié que l’école de Latem était morte).
Il est vrai que le salon d’art et d’antiquités le plus important de Belgique, la Brafa, montre plus d’art contemporain que les impressionnistes et expressionnistes flamands. Le populisme n’est pas que dans la politique.
Ce mouvement artistique flamand trouve ses sources à Gand, ce qui n’est pas vraiment surprenant, car la ville possède, à cette période, la plus grande industrie textile du continent ; avec un grand merci à Lieven Bauwens, qui a réussi à importer en fraude, une machine textile mécanique d’Angleterre.
Latem peut ne pas être la seule communauté d’artistes de Belgique, mais elle est probablement la plus importante : la vie campagnarde et surtout la Lys avec les champs environnants, constituent un attrait énorme pour toute une génération d’artistes.
ORIGINES, c’est nos racines, c’est la Flandre originale, c’est la culture que nous avons ingurgitée avec le biberon. Pour une partie cette origine se trouve en terre paysanne, sur les bords de la Lys, mais cette origine se trouve aussi, cochon qui s’en dédit, dans la bourgeoisie néerlandophone et oui, aussi dans la bourgeoisie francophone.
C’est cette Flandre que vous pouvez voir dans cette exposition ; avec sa grandeur, ses artistes fantastiques, ses mesquineries, son surréalisme. En un mot : ma Flandre, le plat pays qui est le mien.
La scénographie est comme déjà dit, splendide et créative : le voyage commence avec un intérieur bourgeois, meubles cossus et robe de soirée ; viennent ensuite les peintures d’Emile Claus et Léon De Smet à travers une rangée d’arbres et on se retrouve enfin dans l’atelier de G. Van de Woestyne. Les murs bleu ciel nous plongent dans un monde de rêve avec les sculptures de G. Minne et ensuite on se perd dans un monde agité par la peur avec les œuvres de Spilliaert.
La joie de vivre et l’humour burlesque refont leur apparition avec J. Ensor et les carrousels de Tytgat.
Je terminerai avec Rik Wouters, dont on peut voir un grand nombre d’esquisses provenant du carnet de l’artiste.
Pour conclure, je vous recommande l’excellent catalogue : un livre d’art avec des textes et des photos de grande qualité et, compte tenu de la qualité, pour un prix abordable de € 45.
Que dit le musée
À partir du XIXe siècle, la Belgique devient l’une des principales nations industrielles du monde. Les paysans se transforment en ouvriers. Ils quittent la campagne pour la ville, où ils vivent désormais entassés dans des impasses insalubres. Les cheminées d’usines fument jour et nuit. Dans de pareilles conditions, il est normal que la nostalgie d’un passé rural se fasse sentir.
Des artistes comme Émile Claus, Gustave Van de Woestyne, George Minne et Valerius De Saedeleer quittent Gand et son atmosphère polluée pour la vallée de la Lys, où ils peuvent à nouveau respirer librement. Ils y trouvent aussi les traces d’un passé « idyllique ». Chacun à sa façon, ils recherchent, consciemment ou non, leurs racines. L’un les trouve dans les blés mûrs, l’autre dans la poésie breughelienne d’un paysage hivernal ou le visage buriné d’un fermier. Leurs peintures, leurs sculptures et leurs dessins laissent découvrir en filigrane une sorte d’essence collective de la Flandre. Une ode monumentale, sincère et souvent presque spirituelle à la région et à ses habitants.
Mais il n’y a pas qu’à Laethem que l’on peint. À Ostende, James Ensor navigue entre pêcheurs réels et fantaisies burlesques – car la Flandre se caractérise aussi par un humour absurde. Au début du XXe siècle, Léon Spilliaert se sent perdu dans un monde qui évolue de plus en plus vite. Sans compter que la menace d’un conflit plane.
La Première Guerre mondiale entraîne une rupture. Grâce aux exilés étrangers, des artistes comme Gustave De Smet, Frits Van den Berghe, Constant Permeke ou Edgard Tytgat sont désormais au courant de ce qui se fait sur la scène internationale. Eux aussi tirent leur inspiration de la vie populaire, qu’ils représentent dans des intérieurs de café, des kermesses, des cirques et des spectacles de variétés. En traduisant leurs émotions dans leurs œuvres, ils créent un regard résolument personnel sur le monde contemporain.
Vrouwebroersstraat 6, 9000 Gent
Ouvert | 10 à 18 h (accès jusqu’à 17 h) |
Fermé | chaque lundi |
€ 10
Visiteurs individuels
€ 7
De 19 à 26 ans, + 60 ans
Groupes à partir de 10 personnes
Personnes handicapées
€ 0
Jusqu’à 18 ans
Accompagnateurs de personnes handicapées
Détenteurs d’une carte de presse ou guide agréée
Détenteurs d’une City Card Gand et carte d’étudiant